Vrije tijd als product van een intelligent systeem

Frans Ellenbroek – december 2019

Mij is gevraagd om een biologische visie te geven op vrije tijd, met als aanleiding  ons aller nieuwsgierigheid naar de toekomst van vrije tijd. Omdat sinds Darwin alle biologie evolutiebiologie is, moet de benadering van de vraag evolutionair zijn. Voordat ik kan toespitsen op het fenomeen vrije tijd, bespreek ik dus eerst kort het evolutionaire proces zelf.

Laten we het evolutieproces beschouwen als een intelligent systeem. Vóór Darwin waren wij vertrouwd met een fictief intelligent systeem dat had bepaald wie en hoe wij zijn. Dat systeem was overzichtelijk, want onveranderlijk en we noemden het God.  Het was de projectie van ons diepgewortelde verlangen naar controle over het leven.

Evolutie als intelligent systeem is zeer vergelijkbaar met modérne kunstmatig-intelligente systemen. Net als déze is het evolutieproces door trial, error en selectie zelflerend en verbetert het zijn eigen overlevingskansen, zonder doel, laat staan een hoger doel, en zonder centrale regie. Het systeem evolutie ontwikkelt zijn eigen effectiviteit en efficiëntie en berust op economische wetten.

Onderdelen op alle niveaus  van het systeem functioneren elk op hun beurt ook als een intelligent systeem, op het niveau van biosfeer, ecosysteem, populatie, individu, orgaan en cel. Het individuele systeem ‘mens’ wikt, weegt en beslist. De gewaarwording van dat wikken en wegen noemen we ‘bewustzijn’, de ervaren sensatie daarvan ‘vrije wil’.

Gewend aan een geregisseerd en teleologisch wereldbeeld, ging de mens sinds Darwin nog meer dan voordien geloven in zichzélf als regisseur van zijn leven en dat van alle andere schepsels. Die zelfoverschatting maakte ons blind voor de grote kracht van het evolutionaire, intelligente systeem waarvan wij deel uitmaken. Daardoor handelen we in strijd met de verworvenheden van een oeroud systeem en creëren we steeds weer nieuwe problemen, die we telkens trachten op te lossen met culturele niet-biologische middelen. Hoewel de mens dit diep in zijn hart wel weet, klampt hij zich vast aan de gedachte dat zijn culturele flexibiliteit die problemen wel aan zal kunnen.

Dan nu de vraag: wat betekent dit voor de vrije tijd?

Het evolutionaire systeem heeft intelligente regels ontwikkeld voor ons tijdmanagement. Laten we eerst eens kijken naar planten en dieren, zonder culturele invloed op tijdsbesteding. Hebben levende organismen vrije tijd? En onmiddellijk ook de tweede vraag: draagt vrije tijd bij aan hun fitness? Anders gezegd: wat heb je er aan?

De vraag is verwant aan een andere vaak gestelde vraag: waarom slapen we?

Vragen naar de functies van vrije tijd en slaap hebben dezelfde beperkte betekenis. Beiden hebben te maken met een vooringenomenheid over de waarde van activiteit. De juiste vragen zijn: waarom zijn we wakker en waarom zijn we actief? Het antwoord komt van de spitsmuis en de lintworm.

Spitsmuizen wisselen 2 uur slaap af met 1 uur activiteit. In dat actieve uur foerageert de spitsmuis. Dit tijdsregime is het resultaat van een volledig op economische principes gebaseerde natuurlijke selectie. Als de spitsmuis langer slaapt dan 2 uur, haalt hij de verloren tijd in zijn wakkere uren in door harder te lopen en foerageren. In die wakkere uren riskeert de spitsmuis namelijk te worden opgegeten door een uil of torenvalk. Activiteit is noodzakelijk voor overleving, maar kost energie en levert gevaar op. De inrichting van dit tijdsmanagement maakt de spitsmuis tot een intelligent systeem waarin baten en kosten in termen van energie en risico volledig met elkaar in balans zijn. Tijd die niet hoeft te worden besteed aan activiteit is vrije tijd.

Het ideale organisme is dus het organisme dat mortaliteit minimaliseert en reproductie optimaliseert  door het vermijden van  riskante of energieverslindende activiteit. Minder complexe organismen, zoals planten, sessiele dieren en talloze soorten parasieten hebben deze status quo al vele miljoenen jaren geleden gerealiseerd. Als de evolutie een ideaal of doel zou hebben, dan zou de wetenschap het ideale dier in déze gelederen moeten zoeken. Zo is er de lintworm, die géén energie steekt in foerageren, nauwelijks of geen gevaar loopt en zich op een uiterst efficiënte manier voortplant. De lintworm heeft daardoor vrijwel uitsluitend vrije tijd.

In zijn prille bestaan wist Homo sapiens dit ideaal enigszins te benaderen. Het toverwoord daarbij is zijn tegenwoordig meer en meer verguisde vleesdieet. De mens werd een carnivoor zonder de tánden van een carnivoor, omdat hij messen en bijlen maakte, maar vooral omdat hij de buit kon garen op het vuur dat hem volgens zeggen was geschonken door Prometheus, maar waarvan we inmiddels weten, dat het de bliksem was. Na het verschalken van een flinke buit met voedingswaarde, kon de vroege mens zich hierdoor overgeven aan ‘dolce far niente’. Waar zijn naaste verwant, de Chimpansee, zich nog een etmaal in de rondte moest ploeteren om voldoende vruchten en knollen te verschalken, kreeg Homo sapiens ineens heel veel vrije tijd. Zijn nieuwe levenswijze en dieet, en de beheersing van het vuur droegen hier aan bij, ’s avonds immers scheen voortaan het  licht in de duisternis. Hij hoefde nog niet meteen na het eten naar bed.

Maximering van de vrije tijd en minimalisering van de arbeid zou door de mens – in lijn met zijn natuurlijke aard – ook als een culturéél ideaal kunnen zijn gekozen. Daar heeft het ook heel lang, namelijk ongeveer 200.000 jaar, naar uitgezien.  Het zweet des aanschijns hebben we al die tijd buiten de deur weten te houden, met dank aan het licht. Maar,  helaas,  zoals bekend, de duisternis heeft het niet begrepen. Sinds ongeveer 200 jaar was er een rampspoedige verandering. Hebzucht en consumptiedrang gingen sindsdien de vrije tijd als waarde in het leven verdringen. De mens verloor de minimalisering van de inspanning als economisch principe uit het oog, maar niet de maximalisering van de buit. Daarmee ontkent hij de natuurlijke balans tussen die twee factoren, de basis van zijn fitness. Hij verloor zijn vrije tijd. Want wat we tegenwoordig vrije tijd noemen is in werkelijkheid zelden échte vrije tijd, zoals bij spitsmuis en lintworm. De moderne westerse mens kent de waarde van echte vrije tijd niet meer en weet er geen raad mee. Schamper kijkt hij neer op wereldculturen waar het niets doen nog wél hoog in het vaandel staat.

Deze ontwikkeling heeft tot nu toe twee verschillende, rampzalige gevolgen gehad.

Het eerste vinden we in het huishoudboekje, ook wel economie genoemd. Niet álle mensen gingen hun vrije tijd omzetten in actieve tijd. Er waren altijd een paar slimmeriken, die het evolutionaire principe wél doorhadden: zij maximaliseerden hun buit, maar zónder extra inspanningen. We noemen hen kapitalisten. Om hun positie niet kwijt te raken, creëerden zij een compleet nieuw, goddelijk intelligent systeem, dat ons ineens weer voorzag van een regisseur met doel. De nieuwe regisseur noemden zij ‘economische groei’ en het begeerlijke doel ‘werkgelegenheid’. Ik noem dit systeem goddelijk vanwege het dogmatische karakter ervan.

Het tweede rampzalige gevolg was, dat de mens dingen ging verzinnen die enigszins deden dénken aan het verzamelen van buit en het voorzien in een levensbehoefte, maar die dat in werkelijkheid helemaal niet waren. Vrije tijd werd nu besteed aan wat ik noem ‘pseudowerkzaamheden’ en de vrije tijd werd pseudo-vrije-tijd.  Het zijn werkzaamheden die het uiterlijk hadden van echte arbeid, maar die in werkelijkheid geen enkele bijdrage leveren aan persoonlijke welvaart of welzijn of die van de samenleving. Ik noem zes voorbeelden van zulke ‘pseudowerkzaamheden’:

  1. Het schrijven van ondoorgrondelijke teksten waar niemand iets aan heeft en waar niemand iets mee doet; we noemen dit beleidsnota’s, mensen die dit doen beleidsmakers of beleidsadviseurs.
  2. Het voeren van oeverloze discussies zonder uitkomsten of – als die er wel zijn – uitkomsten die van te voren al vaststonden of nergens toe leiden.
  3. Het creëren van organisaties van mensen waarin uitsluitend schijnwerkzaamheden worden verricht, en van instituten die zulke organisaties en elkaar adviseren.
  4. Het zich in een energievretend, vliegend of rijdend voertuig over grote afstand verplaatsen om zich op de plaats van bestemming over te geven aan pseudovrijetijd gevuld met onnodige  inspanning en stress.
  5. Het verzamelen van overbodige spullen waarvan men eigenlijk al te veel had.
  6. Het vergroten van ongezond hoge vetreserves door het verzamelen van overmatige buit.

Ik kom tot een conclusie.

In het licht van dit alles is het onbegrijpelijk, dat de mens niet vervuld lijkt te willen worden van onmetelijke vreugde en geluk door een toekomstperspectief waarin hij een dak boven zijn hoofd heeft en voldoende voedsel en veiligheid, zónder daarvoor te hoeven werken. De huidige technologische ontwikkelingen brengen een evolutionair resultaat binnen handbereik, dat bestaat uit een leven lang niets doen zonder ook maar enige concessie in de vorm van verlies van fitness, precies zoals bij de lintworm.  Als de mens erin slaagt te wennen aan het idee van een leven zonder banen en zonder onnodige en ook schadelijke economische groei, een leven zonder nutteloze schijnwerkzaamheden, een leven dat in alle primaire behoeften voorziet  zonder zweet des aanschijns, met alléén maar echte authentieke vrije tijd, dán is er nog hoop voor de mens en zijn planeet. Echte vrije tijd, die al geruime tijd niet meer bestaat, zal de redder zijn van mens en planeet, en van hun onderlinge verstandhouding.

Stilte

 

Deze reeks heet ‘uit liefde voor de stad’. Aan de reacties erop merk ik, dat ik niet de enige ben die van deze stad houdt. Mijn stad, Tilburg, wordt dan onze stad. Vandaag ervoer ik dat opnieuw door naar een lezing in Museum De Pont te gaan. Het ging over de vraag of en hoe de kunst stilte in ons kan teweeg brengen. Dankzij Rebecca Nelemans en haar publiek kwam er een antwoord. Voor mij persoonlijk kreeg het antwoord diepte door iets onverwachts. Mooie dingen zijn altijd onverwacht.

Wat is stilte? De stilte is niets. Of weinig. De stad en het leven erin is het tegenovergestelde: veel. In de stadsmens en in zijn hersenen is er meestal zo veel, dat ‘het niets’ erg schaars is. Grote kunst kan het lawaai in ons moeiteloos tot stilte manen. De kunst kan dat zowel door heel veel te zijn (De Schreeuw van Edvard Munch) of juist door niets te zijn (de rusten in de Mattheus Passie). We zijn zo gewend aan ‘veel’ dat het ‘niets’ ons aanvankelijk angst kan inboezemen. Wie deze angst overwint wordt beloond en vindt zichzelf.

Niet alleen grote schilders, componisten en dichters verstaan deze kunst, ook architecten. De poortjes (‘follies’) die het plein van De Pont en de drukke straat er voor zowel gaan scheiden als verbinden zijn bijna klaar, zag ik bij mijn aankomst en vertrek. Wat ik ook zag: er ontstaat een prachtig ‘niets’, het plein. Een oase van visuele stilte in een stad en in een land waar meestal alles veel en vol schijnt te moeten zijn (pleinvrees). Door de poortjes wordt het plein kunst. Het is een geschenk van de stad aan de stad. Uit liefde.

2015

 

Spleen

 

Ik liep vanochtend van mijn huis naar het museum waar ik werk. Onderweg was me weinig opgevallen, behalve dan dat de dag grauw begonnen was. Ik wist toen nog niet dat het zo zou blijven, dus bleef ik net zo blijmoedig als ik was opgestaan. Ik nam mij voor die gemoedstoestand er in te houden, ongeacht de onbekende aard van het naderende weer.

Vlak voor aankomst echter hield ik mijn pas in, bij een muurtje van de buren. De voegen waren sleets, een muurvarentje had daar dankbaar gebruik van gemaakt door er in te wortelen en uitbundig te groeien. Ik had het nog niet eerder opgemerkt. Dat is het heerlijke van een grote stad: je vindt er altijd wel iets onopgemerkts.

De geslachtsnaam van dit mooie plantje is Asplenium. Het heet zo, omdat het bij de oude Grieken en Romeinen al een beproefd middel was tegen de kwalen van de milt (= ‘splen’). We zijn één zo’n kwaal zelfs naar de milt gaan noemen: ‘spleen’. Het is de lichte zwaarmoedigheid die ons kan treffen wanneer we te veel en te lang tobben over de onvolmaaktheid van het leven en die van de wereld. Er is grote kunst uit voortgekomen, zoals dat bij meer kwalen van het gemoed gaat, dat dan weer wel.

De Chinezen hadden het verband ook al ontdekt, nog voor de Grieken, denk ik. Als het niet stroomt in de milt, dan gaat het mis. Als het mis gaat, dan stroomt het niet in de milt. Oorzaak en gevolg doen er niet zo toe bij die Chinezen, wat soms best handig is.

Misschien – zo dacht ik – is alleen het kijken naar dit plantje al voldoende helend. Het groeit en gedijt (bloeien doen varens niet) in een brokkelige voeg, waar de mensen even hun niet aflatende streven naar perfectie zijn vergeten. Zo leer je nog eens wat in een stad.

2015

Petrus Donders

 

Het beeld kwam in de vorige aflevering al even ter sprake, omdat zich een drama met Roodkapje had afgespeeld nabij onze Tilburgse heilige, Petrus Donders, alias Peerke. Ik blijf nog even in de buurt dus.

Zeer gemengde gevoelens maken zich van mij meester bij het zien van de heilige en zijn nederige discipel. Het beeld stamt natuurlijk uit een tijd waarin we een donker gekleurde mens nog ‘neger’ noemden. En voor die tijd geldt ook, dat de meeste mensen in onze contreien dachten dat een zielige zieke zwarte zijn genezing en heil in het Geloof zou vinden, en zo niet dat, dan toch altijd nog eeuwig zielenheil als troostprijs. Uit dat historische perspectief moeten we mededogen putten voor de matige beeldhouwer die het foeilelijke ding heeft gemaakt, en voor zijn opdrachtgevers.

Vanuit mijn 21eeuwse perspectief wordt het radicaal anders. De heilige kijkt minzaam en met empathie naar de knielende man, maar ook met een onmiskenbaar gevoel van superioriteit. Moet deze man knielen omdat hij door zijn ziekte niet kan staan? Ik betwijfel het. Volgens mij is alleen zijn linkerarm lepreus. Nee, hij knielt voor zowel de Pater als voor Jezus aan het kruis. De posities van de drie figuranten, Jezus, Peerke en zijn bekeerde patiënt, geven keurig de verhoudingen weer. Daar beneden de zielige neger, opkijkend naar de beide andere heren, Peerke en Jezus. Peerke zorgt ervoor dat Jezus net iets hoger gepositioneerd is, zo wijs is hij dan nog wel, maar vooral niet te veel. Hij staat erg dicht bij de Verlosser, een gegeven dat later is bezegeld met een zaligverklaring.

Als de boodschap van het beeld nu zou zijn: ‘kijk nou toch eens hoe vreemd de mensen destijds aankeken tegen de verhouding tussen blank en zwart, gelovig en ongelovig, God en mens’, dan zou het van mij mogen blijven staan. Maar ik betwijfel of dat goed overkomt op de mensen. Nu en voor mij is het een ontoelaatbare verbeelding van een verwerpelijk mensbeeld uit voorbije tijden, waarvoor we ons alleen nog maar diep zouden moeten schamen.

Hang dat kruis aan de boom en kniel neer naast deze medemens, in nederigheid en saamhorigheid, Peerke! Of zeg hem dat hij moet opstaan, in navolging van de Heer! Als dat niet gebeurt, dan zou ik zeggen, weg met dat ding.

2015

Peerke en Roodkapje

 

Soms lijkt de werkelijkheid meer op fictie dan op zichzelf. Het zijn de momenten waarop je gaat twijfelen aan zowel rede als toeval. Je kunt ze niet vaak genoeg hebben, die momenten, want ze voeden de ziel.

Zo liep ik na drie weken vakantie in het land der mythen naar mijn museum, benieuwd naar wat ik daar zou aantreffen, maar vooral naar de wolvententoonstelling in wording.

Met de wolf dus in mijn kwabben betrad ik het park en dit is wat ik zag: een ter aarde gestort Roodkapje. Het was vlakbij het beeld van onze enige Tilburgse heilige, Peerke Donders. Het ooit in sierlijke graffiti op diens sokkel prijkende en door een poëtisch genie bedachte epitheton ‘Golden Wonders’ is er helaas afgepoetst, waarschijnlijk op last van bureaucraten met een tekort aan voeding voor de ziel.

Een kind heeft hij gered, onze Peerke, maar voor dit Roodkapje kon hij niets meer betekenen. Of toch wel? Ze eindigde niet in de maag van een wolf, maar vond haar einde door een noodlottige val uit een kinderwagentje, zo maar op het harde grint. Wat is erger?

Aan het eind van mijn werkdag lag ze er niet meer. Opgehaald door haar oorspronkelijke eigenaar, of misschien heeft een nieuwe zich over haar ontfermd. Hoe het ook zij, voor alle betrokkenen een dag die je nooit meer vergeet.

Dat gold ook voor mij. De heftige associaties met schrijnend kinderleed die het tafereel mij bezorgde bleven de hele dag een beetje zeuren.

2015